|
| POSSEDUTO (se manca la collocazione vai al documento contenente) | |
| Accesso online: | https://air.unimi.it/handle/2434/851519 |
| Autore principale: | Malara, Ivan Giuseppe.
|
| Titolo: | Galileo, creation and cosmogony : a study on the interplay between Galileo's science of motion and the creation theme / Ivan Malara. |
| Descrizione fisica: | XIX, 312 p. |
| Note: | Print out Tesi di dottorato in Filosofia e scienze dell'uomo, XXXIII ciclo, Università degli studi di Milano, 2021 Tutor: Elio Nenci, Luca Bianchi, Maarten Van Dyck |
| Abstract: | The relationship between science and theology in Galileo's work is usually studied with reference to the Copernican letters and the so-called Galileo affair, ended with Galileo's abjuration in 1633. This dissertation tackles the same subject, but from a different angle. Galileo's approach to the creation theme does indeed allow us to inquiry into the relationship between science and theology while keeping Biblical exegesis and Galileo's trial on the background. The dissertation is divided into two parts: (1) Creation, and (2) Cosmogony. In the first part, a series of primary sources are considered (Benedetto Castelli's letter to Galileo of April the 1st, 1607; a few unpublished folios from the reportationes of Muzio Vitelleschi's course on natural philosophy held at the Roman College in 1589-90; some passages of Galileo's Juvenilia) which help us gauge, albeit indirectly, Galileo's attitude toward the possibility of demonstrating creatio de novo (the beginning of the world) and creatio ex nihilo (the existential dependence of creatures on God). Although some initial supporters of Galileo sought to demonstrate creatio de novo through his definition of motion, he never welcomed their attempt. He probably agreed with Castelli that the demonstration of creatio de novo was beyond the reach of his science and, in general, of human knowledge (a position that, for the sake of convenience, I have referred to as agnosticism). As regards creation out of nothing, at Galileo's time this notion was usually treated in light of a metaphysical understanding of the relationship between God and creatures - a relationship which entailed an understanding of God as primum ens (first being). This notion is also used in the Juvenilia, namely, a series of pages reporting standard arguments of Scholastic philosophy, which Galileo copied from other sources. I have interpreted the total absence of the idea of God as primum ens in the original writings of Galileo as a sign that Galileo was not interested in the problem of creatio ex nihilo, nor did he consider its metaphysical solution. In the second part, I have argued that Galileo was interested in the cosmogony problem, namely, he tried to understand how God imposed order on the primeval chaotic universe. Cosmogony was refuted in the Aristotelian tradition on the basis that motion and gravity cannot be conceived of out-side the orderly framework of the universe. In this view, mechanics leans on cosmology, and vice versa. Galileo separates the two, but through cosmogony he tries to reconcile his cosmological views (initially geocentric, then heliocentric) with his understandings of motion and gravity. Thanks to Copernicus, he is able to mathematize the cosmogony problem. Thus, the solution to this problem becomes an important scientific task, one that allows Galileo to advocate the relevance of his science on a universal scale Il rapporto tra scienza e teologia nell̉opera di Galileo viene solitamente studiato facendo riferimento alle lettere copernicane e alla cosiddetta affaire Galileo, conclusasi nel 1633 con l̉abiura di Galileo. Questa dissertazione affronta lo stesso argomento, ma da un punto di vista diverso. L̉approccio di Galileo al tema della creazione ci dà infatti l̉opportunità di indagare il rapporto tra scienza e teologia lasciando sullo sfondo l̉esegesi biblica e il processo a Galileo. La dissertazione è divisa in due parti: 1. Creazione e 2. Cosmogonia. Nella prima parte vengono prese in considerazione una serie di fonti (la lettera di Benedetto Castelli a Galileo del 1. aprile 1607; alcune carte inedite delle reportationes del corso di filosofia naturale di Muzio Vitelleschi tenutosi nel 1589-90 presso il Collegio Romano; alcuni passi degli Juvenilia di Galileo) che ci aiutano a valutare, seppur indirettamente, l̉orientamento di Galileo in merito alla possibilità di dimostrare la creatio de novo (l̉inizio del mondo) e la creatio ex nihilo (l̉esistenziale dipendenza delle creature da Dio). Sebbene alcuni iniziali sostenitori di Galileo cercassero di dimostrare la creatio de novo attraverso la sua definizione di movimento, egli non accolse il loro tentativo. Probabilmente era d̉accordo con Castelli sul fatto che la dimostrazione della creatio de novo era al di là della portata della sua scienza e, in generale, della conoscenza umana (una posizione che, per comodità, ho definito agnosticismo). Per quanto riguarda la creazione ex nihilo, ai tempi di Galileo questa nozione era solitamente trattata alla luce di una concezione metafisica della relazione tra Dio e le creature, una relazione che implicava una concezione di Dio come primum ens (primo essente). Questa nozione è usata anche negli Juvenilia, cioè una serie di pagine che riportano argomenti standard della filosofia scolastica che Galileo copiò da altre fonti. La totale assenza dell̉idea di Dio come primum ens negli scritti originali di Galileo è stata da me interpretata come un segno di disinteresse da parte di Galileo verso il problema della creatio ex nihilo e verso la sua soluzione metafisica. Nella seconda parte ho sostenuto che Galileo si interessò al problema della cosmogonia, vale a dire che egli cercò di capire come Dio diede ordine a una primordiale situazione di caos universale. Nella tradizione aristotelica, l̉idea di cosmogonia era confutata in base all̉impossibilità di concepire movimento e gravità al di fuori di un universo strutturato secondo un ordine. Da questo punto di vista, la meccanica si sorregge sulla cosmologia, e viceversa. Galileo separa le due, ma attraverso la cosmogonia egli cerca di conciliare le sue convinzioni cosmologiche (inizialmente geocentrica, poi eliocentrica) con le sue concezioni di movimento e gravità. Grazie a Copernico, egli riesce a matematizzare il problema cosmogonico. Pertanto, risolvere questo problema diventa un̉importante sfida scientifica, tale da permettere a Galileo di sostenere la rilevanza della sua scienza su scala universale. Il compito di riflettere sulle origini del mondo si connota come un problema astrofisico che può aiutarci a comprendere quale sia il vero ordine del mondo De relatie tussen wetenschap en theologie in het werk van Galileo wordt meestal bestudeerd aan de hand van de Copernicaanse brieven en de zogenaamde Galileo-affaire, die eindigde met Galileỏs afzwering in 1633. Dit proefschrift behandelt hetzelfde onderwerp, maar vanuit een andere invalshoek. Galileỏs benadering van het scheppingsthema stelt ons inderdaad in staat onderzoek te doen naar de relatie tussen wetenschap en theologie zonder de Bijbelse exegese en het proces van Galileo op de voorgrond te plaatsen. Het proefschrift is verdeeld in twee delen: (1) Schepping en (2) Kosmogonie. In het eerste deel wordt een reeks primaire bronnen behandeld (de brief van Benedetto Castelli aan Galileo van 1 april 1607; enkele niet-gepubliceerde foliỏs uit de reportationes van Muzio Vitelleschỉs cursus over natuurfilosofie die in 1589-90 werd gehouden op het Collegio Romano; enkele passages van Galileỏs Juvenilia) die ons helpen om, zij het indirect, de houding van Galileo te peilen ten opzichte van de mogelijkheid om creatio de novo (het begin van de wereld) en creatio ex nihilo (de existentiële afhankelijkheid van schepselen van God) aan te tonen. Hoewel sommige aanvankelijke aanhangers van Galileo probeerden creatio de novo aan te tonen op basis van zijn definitie van beweging, verwelkomde hij hun poging nooit. Hij was het waarschijnlijk met Castelli eens dat de demonstratie van creatio de novo buiten het bereik lag van zijn wetenschap en, in het algemeen, van menselijke kennis (een standpunt dat ik gemakshalve agnosticisme heb genoemd). Wat betreft schepping uit het niets, in de tijd van Galileo werd dit begrip gewoonlijk behandeld in het licht van een metafysisch begrip van de relatie tussen God en zijn schepselen, een relatie die een begrip van God als primum ens (eerste wezen) met zich meebracht. Dit begrip wordt ook gebruikt in de Juvenilia, een reeks paginảs met standaardargumenten uit de scholastische filosofie die Galileo uit andere bronnen heeft gekopieerd. Ik heb de totale afwezigheid van het idee van God als primum ens in de originele geschriften van Galileo geïnterpreteerd als een teken dat Galileo niet geïnteresseerd was in het probleem van creatio ex nihilo, en dat hij ook niet nadacht over de metafysische oplossing ervan. In het tweede deel heb ik betoogd dat Galileo geïnteresseerd was in het kosmogonieprobleem, namelijk dat hij probeerde te begrijpen hoe God orde oplegde aan het oorspronkelijke chaotische universum. Kosmogonie werd in de aristotelische traditie weerlegd op grond van het feit dat beweging en zwaartekracht niet kunnen worden opgevat buiten het ordelijke raamwerk van het universum. In deze visie leunt mechanica op kosmologie, en vice versa. Galileo scheidt de twee, maar door kosmogonie probeert hij zijn kosmologische opvattingen (eerst geocentrisch, dan heliocentrisch) te verzoenen met zijn opvattingen over beweging en zwaartekracht. Dankzij Copernicus is hij in staat het kosmogonieprobleem te mathematiseren. De oplossing voor dit probleem wordt dus een belangrijke wetenschappelijke taak, een die Galileo in staat stelt om de relevantie van zijn wetenschap op universele schaal te bepleiten. Nadenken over de oorsprong van de wereld wordt een astrofysische taak die ons kan helpen de echte orde van de wereld te begrijpen |
| Contiene: | Indice: Abstract. Introduction. Pt. 1. Creation: 1. Anno 1607: Galileo and Castelli 2. Creatio de novo and its (un)demonstrability 3. A reappraisal of Castelli's letter 4. Intermezzo on creatio ex nihilo 5. Creatio ex nihilo and the primum ens. Pt. 2. Cosmogony: 6. Introduction to cosmogony as a scientific problem 7. Cosmogony as a scientific problem in the tradition 8. Intermezzo on gravity 9. Galileo's geocentric cosmogony 10. Galileo's heliocentric cosmogony. Concluding remarks. Bibliography |
| Visionato in: | IMSS |
| Altri autori: | Nenci, Elio, 1960-
Bianchi, Luca, 1957- Dyck, Maarten van. Università degli studi (Milano). |
| Collezione tematica: | Tesi di dottorato di interesse storico-scientifico (Italia).
|
| Discipline: | Cosmologia moderna--Persone. |
| Persone: | Galilei, Galileo, 1564-1642--Filosofia. Galilei, Galileo, 1564-1642--Opere: [Iuvenilia]. Galilei, Galileo, 1564-1642--Opere: Lettera a Benedetto Castelli. |
| Sudd. cronologiche: | Secolo XVII. |
| Collocazione: | Tesi 183 |
| Nota di esemplare: | Mostra nota di esemplare |
| 000001083106 |
--------------------------------------